Omdat er in die nieuwe richting geen plaats was voor de cultuurgeschiedenis van het
Christendom werd ik ingeschakeld in de brugklassen en in het geven van lessen in
Maatschappijleer. Van het ministerie kreeg ik daarvoor de bevoegdheid. In 1973 vroeg
de rector of ik een volledige baan wilde. Dat zou tot gevolg hebben dat ik geen tijd
meer had voor de Middelbare Tuinbouwschool en voor het pastorale werk. Maar daar
voelde ik niets voor en om die reden nam ik mijn ontslag. Zuster Victoire, de directrice
van de Kleuterleidstersopleiding in Venlo, had mij al eens gevraagd om op haar school
katechese en katechetiek te komen geven. Ik had dat toen geweigerd met te verwijzen
naar mijn lessen op de Rijks. Nu die lessen wegvielen kon ik solliciteren naar de
Klos zoals die opleiding voor kleuterleidsters genoemd werd. Omdat de functie van
katecheet vacant was werd ik door directeur Bakker direct aangenomen. Het advies
van de oud-directrice Zuster Victoire zal daaraan wel hebben meegeholpen. De overgang
van de Rijks naar de Klos vond ik heel fijn. Waarom, dat zal ik in mijn verhaal over
mijn lesgeven aan de Klos wel uitleggen. Eerst komt nu de Middelbare Tuinbouwschooi
aan de beurt.
2) De Middelbare Tuinbouwschool
In Venlo en omstreken leven en werken veel tuinders. Vroeger waren dat tuinders-gardeniers
genoemd in het Venloos dialect-van-de-koude-grond. In de naoorlogse jaren groeide
het areaal van kassen, waarin, onder bescherming van glas en met hulp van verwarming,
groenten werden geteeld. Om de zonen van de tuinders vaktechnisch te scholen was
er eerst een lagere tuinbouwschool. De ontwikkelingen in land en tuinbouw verliepen
zo snel dat een meer uitgebreide opleiding noodzakelijk was. Daar zorgde de middelbare
tuinbouwschool voor. De omschakeling van een vrij primitieve vakschool tot een volwaardige
middelbare tuinbouwschool heb ik helemaal meegemaakt en meebeleefd. Toen ik na 25
jaar lesgeven in de Vut ging was ik de nestor van de school. Ik was de oudste in
jaren van de vier leraren die in september 1963 het lerarenbestand kwamen aanvullen.
Een van die vier musketiers, Arnold van Berge, was toen directeur. Aan de Rijnbeekstraat
in Venlo, waar de school nu is gehuisvest, werd in 1963 nog gebouwd aan een moderne
school met alle voorzieningen die een goede opleiding zouden garanderen. Intussen
werd er les gegeven in een gebouw van de lagere school aan de Roermondse straat.
Een zeer gebrekkige behuizing. Als het regende moest de conciërge met emmers slepen
om het hemelwater te beletten tot een zondvloed te worden. De leerlingen zaten op
elkaar gepakt en de lucht was er altijd bedompt. Directeur Bouten was streng. Zowel
voor de leerlingen als voor de leraren. Voorbeeldig katholiek als hij was moest het
hem toch eens van het hart dat een van mijn voorgangers, pater van Rijn, minder geschikt
was om les te geven op zijn school. De pater had een stijf been, dat legde hij op
de lessenaar. Omdat hij een habijt droeg konden de leerlingen de hele les tegen de
onderkleding van de pater aankijken. Die was ouderwets zedig, maar toch niet bevorderlijk
voor de aandacht. De pater was bovendien even stijfkoppig als zijn been. In het voorjaar
van 1964 konden wij al verhuizen naar de nieuwe school en dat maakte het lesgeven
heel wat comfortabeler. De leerlingen van de tuinbouwschool waren heel anders dan
die van de Rijks. Het waren meestal zonen van tuinders die uit Venlo kwamen of uit
de dorpen uit de omgeving. Zo waren gemotiveerd om zo spoedig mogelijk een diploma
te halen en weer aan het werk te gaan. Pas na een paar jaar kwam het eerste meisje
de lessen volgen. Toen in de school ook een afdeling kwam voor bloemsierkunst nam
het aantal meisjes toe. Ik vond dat gunstig voor het sociale klimaat op school, want
alleen mannen onder elkaar geeft ruimte voor verruwing. In 1966 werd directeur Bouten
inspecteur van het landbouwonderwijs in Breda. Hij werd opgevolgd door Frans Klaassen.
Frans Klaassen was een volbloed onderwijzer. Zijn devies: concentratie, regelmaat
en herhaling. Hij wilde dat er geleerd werd en in het overhoren en herhalen zag bij
de mogelijkheid om de jongens en meisjes in twee jaar zo veel mogelijk bij te brengen.
Frans was een noeste werker en hij kon er niet tegen als een leraar of een leerling
zich ziek meldde.